Je herkent het vast wel: Je zit middenin een goed gesprek met een verre vriend, een goeie buur of een leuke kennis. Allerlei uiteenlopende onderwerpen passeren de revue. Van vakantie tot politiek, van muziek tot werk. Het is gezellig. Totdat, op een gegeven moment, er een vreemde stilte valt. Je begrijpt niet meteen waarom. Je had je niet gerealiseerd dat jijzelf de oorzaak was. Na een ongemakkelijk slokje riskeer je een voorzichtige blik naar je gesprekspartner, die je met een ongeruste frons aankijkt en met een ernstige toon eindelijk duidelijk maakt wat er aan de hand is.

“Dat kun je écht niet meer zeggen hoor.”

Ah.

Foei.

Je zei een verboden woord. Misschien was het wel “donker”, terwijl je eigenlijk “zwart” moet zeggen. Of misschien zei je “travestiet” toen je eigenlijk een “trans vrouw” bedoelde. Je hebt in feite geen flauw idee, het gebeurde voordat je er erg in had. Maar het leuke, inhoudelijke gesprek is in ieder geval tot een vrij abrupt einde gekomen. Terwijl je het hele gesprek in alle openheid gevoerd had. Je was het zelden eens, maar luisterde wel goed naar elkaar. Je loste eigenlijk alle wereldproblemen zo binnen twee uur op. De Verenigde Naties zouden geluk met jullie hebben gehad.

Maar nu was het voorbij, en komt het hoogstwaarschijnlijk niet zo één, twee, drie meer terug.

Gecanceld, zullen we maar zeggen.

In de afgelopen jaren heeft het politieke landschap een sterke toename gezien in polarisatie, waarbij ideologische scheidslijnen steeds breder zijn geworden. Als hoeksteen van deze ontwikkeling ligt daar de opkomst van cancelcultuur. Het moeten inslikken van uitingen die niet politiek correct zijn, om zo bij voorbaat niemand te kwetsen bij wie het horen van deze woorden eventueel, wellicht, misschien, pijn zou kunnen doen.

Extreme sociale spraakcontrole.

Met als nare bijsmaak, een groeiend gebrek aan complete vrijheid van meningsuiting. Waar we eigenlijk bezig zouden moeten kunnen zijn met zeggen wat we vinden, moet men zich nu vooral afvragen wat een ander daar weer van zal vinden. Waardoor er dus eigenlijk helemaal niemand meer écht iets vindt.

Best wel onhandig hoor, voor een vrije democratie.

Het “recht” van een willekeurig persoon om niet geraakt te worden door de woorden van een ander, lijkt belangrijker dan het recht van de ander om zijn mening hardop te uiten. Waardoor beide rechten eigenlijk tegen elkaar weggestreept worden.

Ingewikkeld is het in ieder geval wel.

Dat merk je vooral aan de mensen die we “ouderen” noemen. Zij lijken zich vaak niet bewust te zijn van hun ervaren, nochtans vlijmscherpe tong waarmee ze menig millennial in tranen doen uitbarsten. Opa’s en oma’s, vaders en moeders worden door hun kinderen en kleinkinderen de mond gesnoerd, in plaats van andersom. De jeugd is zich namelijk wél bewust van welke woorden woke zijn, en welke vooral niet. Zij weten vaak precies wat ze wel en niet mogen zeggen als ze gender-bewust bezig willen zijn. Politieke correctheid wordt hen door (sociale) media namelijk met de paplepel ingegoten, terwijl pap en mam nog steeds praten over “Native Americans”, in plaats van “Indigenous People”. Misschien moeten de kinderen dit soort keukentafelgesprekken met hun racistische ouders maar uit de weg gaan.

Nòg zo’n vervelende bijsmaak.

Het is ontzettend zorgwekkend dat deze vorm van sociale controle op taalgebruik zo’n enorme kloof veroorzaakt tussen mensen die over het algemeen goed met elkaar kunnen opschieten. Waar gesprekken en debatten op de inhoud gevoerd zouden moeten kunnen worden, hebben we nu te maken met een sfeer die licht doet denken aan George Orwell’s 1984 en haar “Newspeak”. Een gesproken en geschreven taal uit het (nog) fictieve boek, die volledig wordt gecontroleerd door de totalitaire staat die in het verhaal de absolute macht bezit.

Ik had zelf ook liever gehad dat het als een ver-van-mijn-bed-show klonk. Maar de show komt toch steeds wat dichterbij.

Bij sommigen zelfs zo dichtbij, dat zij niet enkel woorden inslikken ten behoeve van een ander, maar zichzelf ook voor de gek beginnen te houden. Het woord “dik” is daar een voorbeeld van. Mijns inziens een woord dat je best wel kunt ontwijken in het bijzijn van iemand die moeite heeft met zijn of haar… eh… diens… gewicht. Om het woord “dik” echter te vervangen met “overmatig gewicht” of “persoon met obesitas” is voor de betreffende persoon niet altijd bevorderlijk, omdat hiermee al snel de indruk gewekt is dat diens gewicht per definitie niet beïnvloedbaar is.

Eerlijkheid, naar anderen en naar onszelf, overleeft het niet wanneer we overal verbloemde doekjes om gaan winden.

Er bestaat geen enkel woord in de Nederlandse taal dat bij wet verboden moet worden, of door sociale normen en waarden gecanceld mag worden. Een stem hebben is een plicht én een verantwoordelijkheid. Die moeten allebei liggen bij de eigenaar van die stem.

Er bestaan woorden die mij raken. Die woorden worden door anderen uitgesproken bij hetzelfde recht en principe waarmee ik zelf mijn mening de wereld in help.

“I Disapprove of What You Say, But I Will Defend to the Death Your Right to Say It.” schreef Evelyn Beatrice Hall in 1906.

Meer woorden zijn eigenlijk overbodig.

 

Alles wat wij deden, doen en zullen gaan doen, dat doen wij Samen Voor Nederland.

Denzel Olde Kalter